zondag 21 december 2014

De smaak van een onsterfelijke overwinning

Wat is het grootste wonder?
Elke dag slaat de dood toe en toch leven we alsof we onsterfelijk zijn.
uit महाभारत, de Mahābhārata
In een oude uitgave van Black Belt magazine (mei 1998) las ik eens een stuk wat met bovenstaand citaat begon. Vervolgens werd de vraag gesteld: waarom doen we een traditionele gevechtskunst, of een 'weg' zoals we judo en aikido noemen? Waarom vermoeien we ons met allerlei technieken (andere kunsten en gevorderde judoka ook met archaïsche wapens) terwijl we weten dat dit in het echte leven helemaal niets te betekenen heeft? Waarom doen we kata, allemaal vormen die in een echt gevecht nutteloos zijn? Waarom leren we al dat soort Japanse systemen met Japanse namen voor van alles? Even plat gezegd: als we lekker willen sporten kunnen we van alles doen, maar waarom eigenlijk die 'schijngevechten' met witte pakjes en gekleurde banden, bij aikido zelfs met een duur en onhandig ding als een hakama? Waarom trekt dat mensen wereldwijd steeds weer aan?

Zijn we eigenlijk niet (prettig) gestoord?

De schrijver, Keith Vargo, betoogt vervolgens dat de echte Martial Artist:
Wat de beoefenaars van een gevechtskunst zo toegewijd maakt, is de smaak van de onsterfelijkheid. We weten allemaal dat we eens doodgaan, maar we vinden steeds een manier om te voelen dat we voor altijd leven.
Het spel

Als ik daar over nadenk, snap ik de redenering. Het oude jujutsu voor Jigoro Kano geboren werd, was nog echt gevaarlijk, en gevechten waren soms letterlijk op leven en dood. Opgeven was in het oude Japan not done. Liever je arm laten breken of je bewusteloos laten wurgen dan opgeven. Maar zoals het 'spel' zich later ontwikkelde, bleef het element van 'gevaar' steeds aanwezig. Het 'spelen' met (houten)  tanto en katana, het toelaten van technieken die je zouden kúnnen doden (zoals shime-waza in het judo) of het losdraaien van je ledematen (zoals de kansetsu-waza in judo en vooral aikido en jujutsu) hebben allemaal zoiets: als je daar levend uitkomt, of zelfs kunt winnen... dan overwin je op een eigen manier de dood of het lijden. Want... het is een spel. Je wordt neergekwakt, maar staat weer op! Je moet opgeven, maar je overleeft het. Niet voor niets is de redenering: zeven keer vallen, acht keer opstaan. Het gevoel van 'winnen' wat daar in zit (ook mentaal) is een soort perfectie die de dood in zijn gezicht uitlacht. Ook al wéten we dat we op een keer die laatste ippon van de dood zullen verliezen, door onze budokunst maken we nu nog even een lange neus door weer op te staan.
"Als de martial artist wint, wint hij niet zomaar een test van zijn vaardigheden, maar verslaan ze magere Hein in zijn eigen huis."
De zoete overwinning

Volgens de schrijver is dat ook de reden waarom de winnaars van wedstrijden ook de helden zijn: zij zijn 'warroir saints', een soort strijdende heiligen. Ze hebben de geheime rituelen van de kunst geleerd, zijn meester geworden in het gevecht, zichzelf en daardoor over het universum. Zo behoudt het traditionele Japanse gevechtsspel zijn magische aantrekkingskracht, waarbij het judo van Jigoro Kano dan nog het meest 'aards' is, met beide benen op de grond, zonder 'ki' en andere spirituele dingen zoals de 'overwinning van de liefde' die het aikido van Morihei Ueshiba voorstaat.

Men kan dit allemaal overdreven praat vinden, maar vanuit de psychologie klopt het zeker voor een groot deel. De traditionele gevechtskunsten hebben iets archetypisch, zoals C.G. Jung dat zou noemen. Het zijn rituele uitdrukkingen van een oergevoel, een patroon van denken en leven dat bij alle mensen ingebakken zit. Anderen gaan (ook) naar een religieuze bijeenkomst om hun geloof in een eeuwig leven gestalte te geven - iets wat mede om die reden prima compatibel is met judo. Judoka doen het op de mat, laten zich gooien en voelen zich naderhand sterk omdat ze gezond en wel naar huis gaan. Ze zijn symbolisch 'gedood' en ze overleven. "Het gevechtsideaal is levend en eeuwig. Dat is hun smaak van onsterfelijkheid."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten