zondag 30 oktober 2016

De teloorgang van kōgi en mondō in judo

Ik heb me heel vaak afgevraagd waarom we in het judo de onderwijsmethode van Jigoro Kano overboord hebben gezet, waarbij judolessen zouden moeten bestaan uit randori, kata, kōgi (les) en mondō (discussie/interactie). Waarom is dat niet meer zo?

Een antwoord, praktisch en schokkend, werd me gegeven door een judoka wiens kennis ik zeer hoog inschat (en van wie ik nog eens ooit het ultieme boek over judo hoop te gaan lezen) en die op diverse judofora als Chicorei Kano bekend is. Ik mag een deel van een forumbijdrage van 9 juli 2014 hier vertalen. Ik weet immers dat hij graag heeft dat diepere kennis over het judo wordt verspreid, maar ook dat sommige mythen worden doorgeprikt. Hoe hard dat ook mag klinken, ik ben daar een voorstander van. Zoals ik precies een jaar geleden zélf bij mijn reis naar Tokyo heb gedaan. Goed kijken en luisteren maar niet blind worden in admiratie of gehoorzaamheid aan de aloude Japanse cultuur. Kritisch blijven. Alleen als je door sommige mythes kunt heenprikken, achterhaal je waarheid, dat is wetenschappelijk denken.

Soms heeft het judo zijn eigen neergang mede te wijten aan zijn eigen falen, en heeft niet alleen de IJF en het wedstrijdgebeuren de schuld van alles... Lees, onthuts uzelf en wellicht: huiver....

Waarom is er een probleem met onderricht en het verwerven van volledige judo-kennis?
"kogi"
Daar zijn twee redenen voor. De eerste reden is, dat er fouten zitten in Kanō's eigen begrip van de natuurkundige wetten van Newton, en ten tweede zijn er problemen met het overdragen van jūdō vaardigheden of het onderricht. In Kanō's aanpak, zou jūdō op vier manieren moeten worden onderwezen: randori, kata, kōgi ofwel lessen, en mondō ofwel discussie. Jūdō is echter nooit zo overgedragen in het westen en wordt in Japan ook niet meer zo geleerd. Dat is omdat de mensen in het westen nooit wisten of begrepen dat jūdō zo zou moeten worden onderwezen. De eerste Japanse leraren in het westen hadden armzalige taalvaardigheden, en dus was de manier waarop zijn jūdō konden promoten, het demonstreren van hun gevechtskunsten en -vaardigheid, en door bekende worstelaars te verslaan in populaire pak-me-als-je- kan-wedstrijden. Aldus werd jūdō aangeleerd op één manier: randori/shiai. Het aspect van kata kwam pas veel later in beeld toen westerlingen het niveau bereikten van een zwarte band en dat deel werd binnengebracht als een essentieel aspect van de examens voor de zwarte band. Met als gevolg dat we nu op het punt zitten dat kata een ellendige positie heeft in het leertraject en dat veel westerse mensen niet het beeld hebben, of zelfs maar begrijpen wat het belang van kata is, en het beschouwen als iets vervelends, totaal gescheiden van  randori/shiai.
Toen Kanō zelf nog jūdō-onderricht gaf in Japan, onderwees hij deze vier verschillende aspecten die hij als essentieel beschouwde. Toen ik het met Fukuda Keiko had over haar relatie met Kanō en in hoeverre zij echt in het jūdō door hem was onderwezen, was het duidelijk dat de uniciteit van haar ervaring gelegen was in de conversaties die ze had met Kanō, het mondō aspect. Dus hoewel ze niet het praktische jūdō had geleerd door Kanō, gaf de mondō een soort 'mentorschap' dat voldoende was om een diep commitment voor jūdō bij haar te bewerken, zoals dat ontworpen was door Kanō. Het eerste boek van Fukuda-sensei “Born for the mat” weerspiegelt nog heel bijzonder jūdō in zijn originele vorm. Echter, de gemiddelde jūdōleraar in Japan of in het westen, heeft lang niet genoeg kennis en diepgang over datgene wat Kanō zelf wist, om effectief het component van mondō en kōgi te kunnen implementeren.

Kodokan, Tokyo,
een jaar geleden was ik er
Als je wel eens afbeeldingen ziet van Kanō en de Kōdōkan, zie hem hem soms eenvoudig in formele Montsuki Haori lessen geven voor een grote groep jūdōka die in de dōjō verzameld zijn om te luisteren naar zijn onderrichtingen. Welke jūdō dōjō doet dit tegenwoordig? Lezingen werden tot voor een paar jaar aan het begin van de Kōdōkan International Summer Kata course gehouden, maar ze werden afgeschaft nadat de Kōdōkan enkele jaren geleden een enquête hield onder de aanwezigen, en de jūdōka om feedback voor de cursus vroeg. De buitenlanders klaagden zozeer over de lezingen, dat men die heeft afgeschaft. Wat zij (de Kōdōkan) zich niet realiseerden was, dat het niet de lezingen als zodanig een probleem waren, maar de manier waarop ze werden gehouden. Jarenlang waren ze gehouden door mensen die simpelweg geen vaardigheden bezaten om les te geven of lezingen te houden. Ze waren alleen in het Japans en soms vergezeld van een kreupele deel-vertaling, gemaakt door een Japanner die zelf zo slecht Engels kende, dat het soms nog moeilijker te begrijpen was dan het Japans. En daarbij, westerlingen die niet gewend waren om lezingen bij te wonen, werden gedwongen om twee uur op de tatami te zitten in een pijnlijke positie, zonder te bewegen. Als iemand zijn verstand gebruikt, kan hij weten dat de benen en gewrichten van westerlingen niet van jongs af aan getraind zijn om in seiza of zelfs anza te zitten gedurende twee uur, en bovendien zijn veel er veel ouderen aanwezig met lichamelijke beperkingen als diabetes, hart-en vaatziekten, hernia's, en de meeste jūdōka met een wedstrijd-achtergrond van 65 jaar of ouder, hebben knie- of rugproblemen. Met andere woorden, je moet wel een beetje een imbeciel zijn om lezingen op die manier te organiseren. De lezingen waren soms zó slecht - zelfs in de zeldzame gevallen dat de inhoud interessant was - dat ik beleefd aan de Kōdōkan voorstelde dat ik de lezing een volgend jaar zelf zou houden. Ik zou het dan simultaan kunnen doen in het Engels, Japans, en zelfs Frans, en ik kon vragen beantwoorden in zeven talen. (...) Natuurlijk ging mijn voorstel voorbij aan de simpele post-koloniale houding van de Japanners die alleen aan ethnische Japanners toestaat om een lezing te geven of te onderrichten aan de Kōdōkan; en dus ging het niet door. Ik vroeg nog naar de vereisten om een Kōdōkan-leraar te worden, en hevige consternatie ontstond toen ik er op aandrong dat ze zouden aangeven wat de relevantie van huidskleur, etniciteit en gelaatstrekken was om effectief jūdōka en instructeur te zijn... Zolang als ik me herinner, was er maar één keer dat de vertalingen in de Kōdōkan volledig te begrijpen en to the point waren, toen onze vriend NBK de vertalingen verzorgde. Helaas kreeg ook hij niet de volle erkenning voor zijn vaardigheden en hulp, en God verhoede het idee dat hij of enige andere niet-Japanner uitgenodigd zou worden om op één lijn te komen staan met de andere Kōdōkan instructeurs. Dit in het licht van deze koloniale houding die de Japanners nog steeds actief toepassen. Ik zie dat kranten nog steeds personeelsadvertenties plaatsen die duidelijk maken dat alleen de mensen die behoren tot het ene ras worden gevraagd voor de baan. En deze banen zijn geen dan gevoelige posities van staatsveiligheid. Tamelijk schokkend voor een democratisch land in de 21e eeuw. Wetend dus dat gelijke rechten en niet-discriminerend gedrag nog steeds zeldzaam zijn, wordt jūdō's tweede principe van 'wederzijds welzijn en nut' tamelijk cynisch. Wie zou wel de bewaker moeten zijn van Kanō's gedachten in deze organisatie waar wederzijds welzijn gebaseerd is op discriminatie naar ras, geslacht, nationaliteit en etniciteit?

Het is wellicht een onverwachte invalshoek die de enorme tekortkomingen belicht van het principe [van onderricht], aangezien het dus mogelijk is om heel hoog op te klimmen in jūdō, zelfs 8e, 9e of 10e dan, en ondanks dat een complete racist te zijn, of ongevoelig voor menselijk lijden of ongelijkheid. Dat is serieus problematisch. 
Los van de problemen met racisme in Japan (en andere Aziatische landen) want dat is niet de kern van deze bijdrage. Wat deze judoka duidelijk maakt, is dat het in feite aan de Japanse erfgenamen van Kano's leer ligt, dat de aspecten van kogi en mondo in het judo onderuit zijn gegaan. Daarbij noteer ik de volgende punten:
- Slechte taalkundige vaardigheden
- Onvoldoende kennis van de achtergronden
- Beroerde lesmethoden en - omstandigheden
- Gebrek aan openheid naar niet-Japanse leraren en lesmethodes.

Waarbij ik dan zelf opmerk, dat na de Tweede Wereldoorlog Japan en de Kodokan niet meer zichzelf  heeft kunnen zijn. Onderhuids zal de trots altijd blijven steken, en de westerse manier van denken en wetenschap bedrijven, wordt gretig gebruikt op tal van terreinen, maar de eigen tradities en ideeën worden niet overgeleverd in andere handen. Dat is één kant van de zaak, passend bij een aloude Japanse traditie. Anderzijds vraag ik me wel eens af of ze het zouden mogen, en er in de 'voorwaarden' van de heroprichting van het Kodokan judo, niet voorzien is dat de archieven met de tradities gesloten dienden te blijven, zodat van het judo alleen de 'ongevaarlijke' sportvariant zou resteren. Wie zal het zeggen.

Zoals ik al eerder heb opgemerkt, zijn de Japanners heel gastvrij en vriendelijk, kunnen in de Kodokan zeker veel westerse judoka lekker trainen en leren, maar het gedachtegoed van Kano en de echte 'geheimen' van de weg, blijven achter gesloten deuren...

Daarmee is judo weer een soort jujutsu van de pre-Kano-ryu's geworden, waar het ging om afkijken en doen, maar het typische voor Kodokan judo - theoretische lessen en interactie - door de eigen organisatie weer teniet gedaan.

---

Ik denk deze dagen veel terug aan mijn heerlijke verblijf in Tokyo, precies een jaar geleden. Ik heb er enorm genoten, maar ook veel geleerd. Waarvan hopelijk mijn blogs het laatste jaar nog meer een spiegel zijn geweest.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten