zondag 2 april 2017

Leren: van spontaan naar berekenend naar instinct

In december schreef ik een blogje over Shu ha ri 守破離 : de drie fasen van het leren. Daarbij past uiteindelijk een zelfde indeling van de kennis in de gevechtskunsten. 

Spontane simpelheid
Zo kijkt een kind naar de wereld, of iemand die geen opleiding heeft gehad. Er is geen zicht op datgene wat niet direct ervaarbaar is, en daarom wordt iemand in die situatie gemakkelijk verrast. Op de mat zien we dat bij de judoka met een lagere kyu-graad. Gebrek aan kennis en ervaring, betekent dat ze razendsnel in de val lopen die een meer ervaren judoka ze stelt. Hun judo-instinct is nog niet zo scherp geworden dat ze onmiddellijk het 'gevaar' doorzien. In een echte aanvalssituatie in het echte leven, zal iemand die op dit niveau leeft, ook geen antwoord weten op vormen van agressie of gevaar en verstijven van angst. Alsof een beginnend bestuurder in zijn auto tegen een boom knalt als zijn wiel even van de weg raakt, niet wetend hoe hij in een schriksituatie controle moet houden. Op het niveau van het onderbewuste, is er nog geen patroon ontstaan, hoe je beheerst in elke situatie met verrassingen omgaat. Zoals een kind, die in het verkeer op straat dan ook beschermd moet worden tegen de gevaren die het niet kent of waarneemt. Maar... niet zo beschermend opgevoed moet worden dat het op zijn dertiende nóg als een kind in het verkeer is, die alleen weet hoe hij moet in- en uitstappen en onderweg met zijn smartphone kan spelen. Dit is een eerste fase, maar wel een waar iedereen, op de mat of in het leven, doorheen moet groeien. Geen witte-bander blijven dus. Al zal het leren vooral bestaan uit het luisteren naar instructies, voordoen, uitleggen en nadoen. Zonder alles al te snappen (al denken kinderen snel dat ze het wél snappen natuurlijk).

Berekenende complexiteit
Dit is de fase van de jong-volwassene of late puber. In die fase ontstaat er een waarneming en omgang met de complexe realiteit van de wereld om hem heen, de natuur, het sociale netwerk, de systemen waarin de moderne mens functioneert. Op de mat is het de fase rond de eerste dangraad. De judoka kent niet alleen de truukjes, maar ook de redenen waarom bepaalde technieken zo werken en kan daar op een handige manier mee omgaan, zonder steeds verrast te worden. Fouten maken blijft gebeuren - uiteraard - maar er wordt van geleerd en op een min of meer berekenende manier gebruik van gemaakt in een volgend moment van 'gevaar'. Er komt een zeker automatisme tot stand, en de judoka kan ook luisteren naar zijn eigen lichaam en zich de technieken 'eigen' maken, dat wil zeggen: ze worden niet meer een kopie van wat de sensei voordoet, maar een stukje eigen creativiteit. Om die reden is bij een danexamen het eigen werkstuk misschien nog belangrijker dan het kata. Bij het kata duurt het vaak veel langer voor de judoka beseft dat kata geen kopieerwerk is. Bij het werkstuk moet men laten zien op een soepele manier te kunnen spelen, technieken verbinden en de principes uitdrukken van het bewegen en uitvoeren. In een randori of gevecht hoeft niet per se gewonnen te worden, maar de verdediging laat wel zien dat er een zeker inzicht is. 
In deze fase zou een judoka ook in het gewone leven in staat moeten zijn de judoprincipes toe te passen op de omgang met anderen, in gedrag, gesprek, verkeer etc. Want het is niet meer louter nadoen van handelingen, maar zelfstandiger werken en doen. In die fase kan een judoka zich ook in ingewikkelde situaties staande houden, of zich zelfs adequaat verdedigen.

Geleerd instinct
In deze fase van kennis, ontstaat een nieuwe eenvoud, maar dan wel een die gebaseerd is op 'verlichting' en inzicht. Het is het archetypisch beeld van Mr. Miyagi in de Karate-Kid-film. Een rustige zelfverzekerde persoonlijkheid die onverstoorbaar op alle terreinen van het leven zijn kunst beheerst (ook al dronk hij als een echte Japanner wel iets te veel). In staat zijn om in de complexiteit van handelingen de meester te blijven. Of het in een gevecht tegen gemene tegenstanders is, of in de strijd met een vlieg, of in de geduldige opvoeding van spontane druktemakers. De patronen van bewegen en handelen zijn zó diep in de persoon ingebakken, dat ze zonder veel nadenken, volkomen adequaat optreden. Het is wat Bruce Lee zegt: "don't think, fééél". Je hoort heel veel judoleraren dan ook spreken over judo als 'gevoel' hebben. Dat is voor de meesters ook zo. Ze denken niet, ze voelen en doen. Voor leerlingen is zo'n 'gevoel' uitdagend maar ook vaak onbereikbaar.
In het alledaagse leven blijven deze meesters - als het goed is - dan ook beter in balans. Ze hebben een inzicht op een diep niveau en hun getraind instinct maakt dat ze in vrede zijn. Ofschoon soms ook wel blijkt dat de meesters op de mat, zich minder beheersen in het alledaagse leven, en daar wél in de valkuilen trappen. Tsja, judo blijft leren, van begin tot eind.

Deze drie fasen van kennis, corresponderen enigszins met de fasen van Shu ha ri 守破離 : leerling, gezel en meester. In alles kent het leven trappen. Zoals het kanji 段 (dan) betekent: een trede. Stapje voor stapje, band voor band, geleidelijk opklimmen met vallen en opstaan. Zo is de weg, de dō 道 van het jūdō.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten