Soms duiken er teksten op van Jigoro Kano die ons kunnen
helpen om het judo beter te verstaan. Vandaag een eerste deel van twee, waarin
we aan de hand van enkele woorden van de stichter kunnen nadenken over de
betekenis van randori.
Judo is opgebouwd uit randori en kata. Kata zijn de
beschreven modellen, waarbij geen spontaan gevecht ontstaat. Randori wordt vaak
vertaald met ‘vrije oefening’, maar eigenlijk betekent het ‘pakken en rotzooi
schoppen’. Inderdaad, zo ziet het er soms ook wel uit.
Hoe heeft Kano judo onderwezen in de eerste jaren van de Kodokan? Hij zei in 1927:
“Judoka moeten in staat zijn om een aanval van de tekenstander met trappen en stoten te vermijden, en meteen vrij rond te kunnen bewegen. Kodokan mensen doen randori door kraag en mouw vast te pakken. Die methode is niet de ultieme methode, maar een vereiste voor beginners om het te leren. Als je echter de kraag en de mouw pakt, doe dat dan extreem zacht en pak nooit te stevig vast. Als je dat niet doet, kun je nooit meer snel de trappen en stoten vermijden.” Kano, J: The policy of the Kodokan. In: The Kodokan (Eds.), The collection of Jigoro Kano’s writings (Vol.3). Satsuki-shobo: Tokyo, 1983; 53, 54 [in Japanese]
Kano’s opmerkinen laten duidelijk zien dat hij zijn judo zag
als martial art die ook kon werken bij een echt gevecht, terwijl hij
ondertussen steeds benadrukte dat judo lichamelijke en geestelijke opvoeding
was. Is dit type randori bekend uit de bronnen? Helaas ontbreekt uit zijn tijd elk
spoor van deze ‘realistische randori’ van Kodokan judo versus jujutsu…
Kenji Tomiki (1900-1979) verbond in 1977 aikido, jujutsu en judo-randori
met elkaar en schreef:
“Bijna alle oude jujutsu scholen hebben tekubi-waza (polstechnieken zoals aikido kent: kote-gaeshi, kote-hineri, etc.), en atemi-waza (stoten en trappen). Als je de kraag en de mouw vasthoudt, geef je de tegenstander de kans om tekubi-waza of atemi-waza op jou toe te passen. Hoe kun je een beentechniek (ashi-waza) of een heuptechniek (koshi-waza) doen als je je ook verdedigt tegen Tekubi-waza of atemi-waza? Het ideaal is om die been/ of heuptechniek toe te passen op het moment dat de tegenstander jou aanvalt of grijpt en hem dus niet de gelegenheid te geven om tekubi-waza of atemi-waza op jou toe te passen.” [Kenji Tomiki: The Essence of judo: Master Kano’s view of Judo and its Practice. (1977). In Budo-ron. Taishukan: Tokyo, 1992: 180–181. Vgl. Archives of Budo, Vol 8, 2012.
Daarom is het randori en de rotsvaste pakking waarmee we
alles doen eigenlijk een verarming van het judo en maakt het judo ongeschikt in
veel realistische gevechtssituaties. Als we realistisch randori zouden oefenen,
zouden we eigenlijk bij de gevorderden dus een soort jujutsu- of aikido-aanvallen
moeten proberen, en kijken of de judoka dáár dan een antwoord op hebben.
En áls we dan die gewone kumikata willen handhaven, dan
wellicht zoals de grote meesters dat deden. Kyuzo Mifune stond er om bekend dat
men met hem randori deed als met een spook in een judogi. Je voelde hem niet,
en zo was hij ongrijpbaar en extreem flexibel. Dat is wat Kano bedoelde toen
hij in 1930 zei:
“Een judoka moet kraag en mouw vastpakken door zijn vingers zacht te gebruiken, met het judogi van zijn tegenstander om te gaan alsof hij een hardgekookt ei vastheeft, voorzichtig om het niet te breken. Als iemand de tegenstander met teveel kracht vastgrijpt, zo dat die ander het voelt, en zich aldus kan voorbereiden met een antwoord voor jij balansvernietiging (kuzushi) of een overgang naar een techniek kunt doen. Daarom moet je ophouden met kracht in je vingers.” Kano, J: Comment of the aims of practices of Kata and Randori at Dojo (4). Judo, 1930; 8: 4 [in Japanese]
En op die manier wordt randori ook weer jû. Niet te sterk,
maar zacht en flexibel. Realistisch randori en beter judo.
Wordt vervolgd…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten