zondag 29 maart 2015

Realistisch randori volgens de stichter (2)

Soms duiken er teksten op van Jigoro Kano die ons kunnen helpen om het judo beter te verstaan. Vandaag een tweede en laatste deel, waarin we aan de hand van enkele woorden van de stichter kunnen nadenken over de betekenis van randori. Vandaag deel 2 van deze serie.
Saigō Shirō (西郷四郎 1866-1922) was een briljant judoka. Hij was iemand die tijdens het trainen continu geworpen werd. Hij was een meester in slimme ukemi en kon de techniek van zijn tegenstander vermijden met de beweging van zijn lichaam. En uiteindelijk kon hij geworpen worden zonder een centje pijn. Veel judoka proberen hun tegenstander aan te vallen terwijl ze terugdeinzen, bang om zelf geworpen te worden. Saigo dacht daar niet aan en was altijd aanvallend in het gevecht en omdat zij verstrooid waren door hun verdediging en afweer, maakten zij het voor Saigo gemakkelijk een techniek toe te passen. [Kano J: An admonition to judoists who practice at dojo (1), Judo, (1936) Vol. 6, p.4].
Kano beschouwde Saigo als een voorbeeld. Hij was sterk omdat hij niet zo geobsedeerd was om te winnen. Saigo werd daarom als een van de vier groten beschouwd in de vroege jaren van de Kodokan.
Kano klaagde vaak over de kloof tussen het ideale judo en de wedstrijden als “sport randori”, waarbij judoka de voeten breed uit elkaar zetten en voorover gebogen hun hoofd naar voren deden.
“Ik zie soms dat sommige judoka hun buik intrekken, hun armen stijf maken en strekken, en alleen verdedigen om niet gegooid te worden. Dat is niet alleen nadelig als je wilt winnen, maar ook niet goed voor je lichamelijke groei. Als je je alleen concentreert op verdedigen, kun je niet aanvallen, en bovendien ben je ook niet in staat om je te verdedigen als er toch een kans ontstaat.” [Kano J: An admonition to judoka. Judo, (1918) Vol. 2, pp.3–4].
In aansluiting op wat we vorige week schreven over een realistische aanval met trappen en stoten, is die starre houding overigens ook niet verstandig.
“Als je in een echt gevecht belandt, ben je in het nadeel als je een houding aanneemt met de benen gespreid, bang, en met het hoofd voorover. Dan kun je gemakkelijk een klap tegen je hoofd of je lichaam krijgen. Bovendien kun je in die positie veel moeilijker snel reageren en bewegen, als een tegenstander je zo aanvalt.” [Kano J: An admonition to judoists who practice at dojo (1), Judo, (1936) Vol. 6, p.4].
En niet alleen het vermijden van een klap is belangrijk. Ook je eigen techniek werkt niet in de verdediging.
“Omdat een judoka kan steken, werpen en armklemmen kan zetten, moet een judoka niet op afstand blijven zoals een bokser. Hij kan naderen om de judogi of de hand, of de nek te pakken. Op dezelfde manier moet hij naderen, als hij gedwongen is om zich te verdedigen tegen de trappen en stoten van zijn tegenstander.” [Kano J: (1927) How to redress an evil practice, In: The Kodokan (eds.), The collection of Jigoro Kano’s writings (Vol.3), Satsuki-shobo: Tokyo, 1983, p.54].
Deze teksten van Kano laten zien dat realistisch randori beslissend is door de houding die je aanneemt. Niet rigide. Niet voorover gebogen. Niet strak met armen en benen. Niet alleen met de pakking dus (waar we het vorige week over hadden) maar met het hele lichaam. Soepel en op alles voorbereid. Geleerd hebbend om zonder angst voor ukemi, de ander te benaderen en een techniek te doen óók als die ander je eventueel een tik zou kunnen verkopen.

In 1937, een jaar voor hij stierf, kondigde Kano aan dat hij een speciale cursus wilde opzetten om randori te hervormen op korte termijn.
“Het huidige randori is niet geschikt om te gebruiken, noch als oefening, noch om te oefenen voor een realistisch gevecht, noch als lichamelijke opvoeding, omdat de boefenaars slechte houdingen hebben aangenomen en ook omdat de instructie onvoldoende en onzorgvuldig is, ten gevolge van de snelle groei van het judo … Veel mensen oefenen zonder op te letten, met een foute houding, de benen gespreid, de buik ingetrokken, het hoofd vooruit, zodat ze de atemi van een tegenstander niet kunnen vermijden.
We moeten het zo snel mogelijk reviseren. Anders gaat het judo zijn waarde verliezen, zowel als realistisch gevecht als in lichamelijke opvoeding…
Slechte houdingen in randori die niet nuttig zijn voor echte gevechten, worden vaak door scheidsrechters niet gezien. Ik geloof dat de huidige praktijk volledig zal veranderen als de manier waarop de scheidsrechters oordelen, wordt aangepast, zoals herhaalde waarschuwingen en het laten verliezer van de zondaar als hij zijn misstap vaker blijft herhalen.” [Kano J: The aim of a special course of randori to be arranged in the near future. Judo, (1937) Vol. 6, pp.2–3].
Het laatste punt heeft de IJF in ieder geval wel begrepen, getuige het ‘straffenregime’ wat we nu hebben. De andere punten… uhm… die wachten nog. Wellicht iets om in 2017 in te voeren, 80 jaar nadat Kano het heeft aangereikt?

Kano kon nog net uitleggen wat hij bedoelde met zijn speciale randori cursus. Kano’s belangrijkste suggesties waren: shizentai (het natuurlijke rechtop staan) en eerlijk gezegd: ook dát heeft de IJF onder leiding van Jan Snijders aardig in de regels verwerkt…
Je moet oefenen met het correct postuur, en niet bang zijn voor winnen of verliezen. … Integendeel. Als  je niet bang bent om geworpen te worden en weet dat je je ukemi moet nemen als de techniek van je tegenstander goed genoeg is, zul je groeien en niet in de problemen komen. Als je daarin groeit, zul je ook een techniek kunnen doen terwijl je geworpen wordt en zo meegaan in de beweging van de ander, en opstaan. Je zult je lichaam licht en vrij maken door zo te oefenen. Zo’n lichaam is een superieur lichaam, goed getraind. [Kano J: The special course of randori to be arranged in the near future. Judo, (1937) Vol. 7, p.4].  
Dat is dus de weg van Saigo. Realistisch, soepel en sterk. Randori op alles voorbereid. We kunnen nog veel leren van de oude ideeën van de stichter…

Vgl. Archives of Budo, 16-10-2010.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten