zondag 19 oktober 2014

Datsuzoku 脱俗

Men kan allerlei esoterische connecties maken tussen judo en oosterse filosofieën, maar judo is beide beentjes op de grond. Toch zitten er in de Zen-principes punten die ook van toepassing kunnen zijn op judotraining. Een daarvan is 脱俗 Datsuzoku.

Wat is dat?
  • Datsu 脱 is: loslaten, ontsnappen.
  • Zoku 俗 kun je op meerdere manieren vertalen. Meestal zijn de verbindingen met dit kanji verbonden met het aardse, de wereld waarin we leven. Maar in overdrachtelijke zin zijn het ook de gebruiken van de wereld, haar mores en gewoonten.
Een datsuzoku als zelfstandig naamwoord is dan ook een soort monnik, een wereldverachter, een escapist. Als principe betekent het: vrij zijn van conventies. Een soort geesteshouding die los komt van verkramping.

En dan is het een element van jû in het judo.

Als je muziek gaat beoefenen, bijvoorbeeld orgel spelen, dan ga je eerst de noten leren, het instrument en de registers leren kennen, gevoel ontwikkelen voor toetsen en pedalen, en dan... ga je muziek maken. Dus niet. De eerste keren dat je een bepaalde partituur speelt, speel je noten. Als je dan geen fouten maakt, ben je al heel knap bezig - denk je. Inderdaad, dat is al een hele prestatie. Dan leer je het op het juiste tempo te spelen. Nou ja, wat is het juiste tempo? Wat er op lijkt. Vervolgens ga je ook los van de partituur. Je kent het stuk eigenlijk bijna van buiten. En je speelt en je speelt... en opeens wordt het muziek. Want je hebt de noten zo geïnterioriseerd dat je een eigen gevoel in het stuk legt, je eigen tempo bepaalt, emoties legt in bepaalde delen, zulke dingen. En dan opeens gaat een stuk leven. Omdat je hebt leren loslaten. Los-komen van noten, het je eigen stuk maken.



Luister bijvoorbeeld eens naar bovenstaand stuk op orgel. Het lijkt in eerste instantie misschien nergens op. Maar de organist slaagt er in gevoel uit de ogenschijnlijk saaie melodie te halen. Ik hoor dat omdat ik het zelf ook speel. Waar zit hem dat in? Kan ik dat uitleggen? Is het mooi? Niet als je er niet in kruipt misschien.

Zo is het dus ook met judo.

Eerst leer je een techniek in stukjes te snijden. Voorbereiding en debana, kuzushi, technische worpfasen, kake en eindcontrole. Dan kun je het eindelijk volgens de principes toepassen. Beng-ippon. Ben je nu een judoka? Nou... als je bij je eerste bandexamen trots kunt laten zien hoe mooi jouw uke op de mat knalt bij een mooie o-goshi voel je je trots. Maar na een miljoen o-goshi's zit die techniek heel anders. Dan ben je losgekomen van de losse stukjes, dan voel je zonder na te denken, zonder te kijken. Dan pas je de techniek toe in elke situatie, en durf je ook te improviseren.

Kata wil judoka leren volgens de principes te werken. De grammatica. De stappen in het strakke schema van de Kodokan. Voetje zus, voetje zo. Om te leren hoe het moet. De kata-jury staat klaar bij het examen. Puntenaftrek voor foutjes. Maar heb je dan perfect gejudood? Welnee. Al die afzonderlijke technieken heb je geleerd, maar als je echt goed bent ga je die allemaal op jouw eigen manier toepassen. Interioriseren. Voelen. Met elke andere partner. Levend judo. 

Japanners weten dat zulk judo mooi is, oogstrelend. Het is menselijk, natuurlijk en vrij. Het is jû. Met andere woorden: los van de strakke conventies waarmee je het leerde, en eigen geworden.
Datsuzoku 脱俗.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten